't Was in de week na Pasen,
we waren twaalf jaar oud;
ik kroop achter mijn vriendje
door het dichte kreupelhout.
Het geel-groen van de wilgen,
de frisse lentelucht,
ik vond het heel opwindend,
maar 't meeste zijn gerucht.
Ver van de bewoonde wereld
was hij er voor mij alleen;
elk woord, elke beweging
ging mij door merg en been.
Nooit zal ik meer vergeten
welk geluk mij overkwam,
toen wij, rug aan rug gezeten,
rustten voor een boterham.
Nu, zoveel jaren ouder,
voel ik nog de tederheid
van zijn warme schouder
en zijn onwetendheid.
Terug naar overzicht
Vind je dat er informatie over dit gedicht ontbreekt? Stuur een mail naar
info@straatpoezie.nl met de titel en locatie van het gedicht en de aanvullende informatie.