Er liep hier ooit een smal en zandig pad,
dat zelden door de mensen werd betreden,
de Malpie werd toen huiverend gemeden,
daar ze in naam en faam vol dreiging zat.
Als diepe spiegels zijn haar stille vennen,
waarboven zwarte stern en kokmeeuw gaan,
daar zweeft de nachtzwaluw bij volle maan
op zoek naar vlinders bij de zwarte dennen.
De vennen werden lang te rijk gevoed,
de zonnedauw kon er niet meer gedijen,
omdat die het van armoe hebben moet.
Daar wij de welvaart niet lieten betijen,
behoudt de Malpie haar verarmd gezicht:
een woekerende wond bijtijds gedicht.
Terug naar overzicht
Vind je dat er informatie over dit gedicht ontbreekt? Stuur een mail naar
info@straatpoezie.nl met de titel en locatie van het gedicht en de aanvullende informatie.