Het is het eindpunt van de trein,
bijna geen mens hoeft er te zijn,
bijna geen hond gaat zover mee:
Enschede.
De burchten van de nijverheid
staan er nog her en der verspreid:
spelonken, hol en afgeleefd,
waar nu de wind vrij spel in heeft.
Textielbaronnen van weleer,
hun jachtgebied bestaat niet meer.
Waar zouden ze gebleven zijn,
Van Heek, Ter Kuile, Blijdenstein?
Hebben ze kinderen voortgebracht,
hebben ze hier nog nageslacht,
of koos dat snel een betere stee
dan Enschede?
Krim, Berkenkamp, Sebastopol,
het is voorbij. De maat is vol.
Bijna geen mens heeft hier nog weet
van uw gelatenheid, uw leed.
Dwars door het uitgeteerde hart
loopt nu de kale boelevart
met postkantoor en V&D.
O, Enschede, Enschede.
Terug naar overzicht
Vind je dat er informatie over dit gedicht ontbreekt? Stuur een mail naar
info@straatpoezie.nl met de titel en locatie van het gedicht en de aanvullende informatie.