22 februari 1944
De één trok een pruillip, die morgen,
de ander was zacht als een lam.
In hun winterjasjes geborgen
vertrokken zij met de tram.
Vroeg reeds vangt aan het leven
de eeuwige ommedool
naar wijsheid: wie kan haar geven?
Zij begint bij de kleuterschool.
Van blokken een toren bouwen
van woorden het eerste gebed
stilzitten, mond dicht houden
het geheim van het alphabet.
Maar ze blijven inwendig geloven
aan iemand die alles kan
als hij wil valt er speelgoed van boven
dáár zijn ze zeker van.
En ze denken dat als ze groot zijn
eindelijk álles mag;
ze schrikken niet van het noodsein
want het is klaarlichte dag.
Ze zien niet de juffouw beven
ze tellen van één tot tien
Pas als het gebeurt zijn ze even
als kinderen, die een roofdier zien.
In hun winterjasjes geborgen
vertrokken zij met de tram.
De één trok een pruillip, die morgen,
de ander zacht als een lam.
Terug naar overzicht
Vind je dat er informatie over dit gedicht ontbreekt? Stuur een mail naar
info@straatpoezie.nl met de titel en locatie van het gedicht en de aanvullende informatie.