‘k Heb menig uur voor u
gereden en genoten,
en nooit en heeft een koers voor u
me een enklen stond verdroten.
‘k Heb menig menig blom voor u
gewonnen en geschonken,
en, lijk een zot, voor u, voor u,
mijne velo opgeblonken;
maar nooit een koers zoo hard voor u,
zoo lang hij duren koste,
maar nooit een koers zoo wreed voor u,
wanneer ik verliezen moste,
als die koers wanneer ik koerste voor u,
dienen middag, leeggereden,
u schreeuwen hoorde en riep tot u
hoe mijne kuiten leden.
Noch nooit een godver zo hard, van u
miljaarde godver voor den dezen,
als die dien middag klonk van u,
en mocht de mijne wezen!
Ofschoon, zoo wel voor mij als u,
- wie zal dit kwaad genezen? –
een vloek bij mij, een vloek bij u
niet lang een vloek mag wezen;
ofschoon voor mij, ofschoon voor u,
zoo miljaarde uitgelezen,
die moose, al was ’t een klets van u,
niet lang een klets mocht wezen,
toch lang bewaard; dit zeg ik u,
’t en ware ik ’t al verloze,
mijn hert heeltegans leeggereden: voor u,
dienen middag, in die mooze!
Terug naar overzicht
Vind je dat er informatie over dit gedicht ontbreekt? Stuur een mail naar
info@straatpoezie.nl met de titel en locatie van het gedicht en de aanvullende informatie.