In de wijde val van zomeravond
zit een boer op het aardappelveld.
Paars is 't alreeds met zijn kiel gesteld;
Het gezicht in schaduw zwaar gehavend.
Met zijn handen in de aarde gravend,
wordt hij bij de kevers opgeteld.
In het handboek staat van hem vermeld:
heel een leven om den brode slavend.
Eindelijk komt hij langzaam overeind;
wankelt op de beide achterbenen
naar zijn vrouw en kinders, oud en moe.
's Nachts opnieuw door glanzen Gods verblind,
vindt hij schatten gouds en edelstenen;
manden vol tot aan de morgen toe.
Terug naar overzicht
Vind je dat er informatie over dit gedicht ontbreekt? Stuur een mail naar
info@straatpoezie.nl met de titel en locatie van het gedicht en de aanvullende informatie.