En hier zit ik dan op een bankje, met achter me
supermarkten, slijterijen, de afgetopte kerktoren,
en vóór me het fietspad, de brug en het verkeer.
In de bocht die de Dommel ginds ver weg neemt,
ligt een glinstering op het water. Het herfstgroen
van lover zoomt de rivier aan beide kanten af.
Een eend die hier in het oeverriet verscholen zit,
een meeuw die krijst, een tak die in het traag
stromende water drijft. Wat blijft vergeet ik niet.
Jij zakte door het wak en ja, je ademde water.
Hier verlies ik je, uit het oog, niet bij toeval,
maar voor altijd. We gaan verder en keren niet.
Nu hoor ik hoge meisjesstemmen en pianospel
opklinken uit het water van de Dommel, waar
ik in staar. Zie je me? Ik omarm wat overbleef.
Terug naar overzicht
Vind je dat er informatie over dit gedicht ontbreekt? Stuur een mail naar
info@straatpoezie.nl met de titel en locatie van het gedicht en de aanvullende informatie.