Lopend over zwarte straten.
Stilstaand op grijze pleinen.
Starend, alsof ik geen kilo weeg.
Lichtgevoelig, tintelend aan rare dingen te denken.
Ik ben een gift. Één van de maatschappij’s vele geschenken.
Zwarte materie rukt me uit elkaar.
Geen kilo, niets, geen bestaan. Alsof ik in die zwarte straten ben opgegaan.
Terwijl mijn atomen zich splitsen verspreid ik mezelf.
Als een virus.
Niet te stoppen.
Weldra sta ik op verlichte pleinen criminelen neer te kloppen.
Gesplitst raas ik voorbij.
Heigend, alsof mijn crypto-portefeuille is ontploft.
Racend door de straten. Snel en fast. Zonder valuta maar toch veel gekocht.
Smeltend, door de hitte die ik aanmaak.
Samenvloeiend, toch onafhankelijk.
Ik fusioneer, als een groot bedrijf dat groeien blijft.
Expanding. Ever reaching, toch ontoereikend. Tekort gekomen.
Niets te ruiken, niets te voelen.
Geen bos te zien door die heindense bomen.
Ik duik in het graf.
Het graf der verdelging.
Mijn lichaam ontbloot.
Met sexualiteit overgoten.
Dag vrienden, dag maatschappij.
Dag onze dood.
Ooit herenigd ondanks verstoten.
Terug naar overzicht
Vind je dat er informatie over dit gedicht ontbreekt? Stuur een mail naar
info@straatpoezie.nl met de titel en locatie van het gedicht en de aanvullende informatie.