Op tafel kranst
goudglimmend
als een tepelhof
een krokant manteltaartje.
Tussen duim en wijsvinger
betast ik de korst.
Zacht beet nemend
proef ik de wellust
van amandelzoete weemoed.
Engelenspijs? Ja
jij bent het smeuïge taartje,
het luchtig Vlaamse allegaartje.
En ik, ik laat de smaak
spreken als woorden
en schreeuw heerlijkheid uit.
Walen watertanden:
chez ma tante de Grammont
on mange la tarte à maton.
Terug naar overzicht
Vind je dat er informatie over dit gedicht ontbreekt? Stuur een mail naar
info@straatpoezie.nl met de titel en locatie van het gedicht en de aanvullende informatie.