Al eeuwen waak ik over alle daken
priem ik prompt het zwerk in, voel ik de richting
van de wind, stel ik een vraag die niemand kent
Verheven in mijn kantwerk van steen
onderging ik het allemaal, de vlammen
beeldenstormers, ze likten mij uit, roofden mij leeg
Ik ben een vrouw van vele ribben en beuken
maar bleef staande, een kranige bejaarde
met een beiaard die al eeuwen luidt
Nu zie ik iedereen aan mij voorbijgaan
slechts een enkeling bezoekt mij nog
praat met zachte stemmen in het duister
Ik voel mij kromtrekken op gekartelde sepia
ansichtkaarten, je kan jezelf kijkend naar mij
de geschiedenis inschrijven, maar laat mij niet alleen
Van het verleden zijn. Meer nog
dan onder een Alziend oog ben ik het oog
van de storm van de stad, tijdloos toevluchtsoord
Welaan dan, laat de stilte in u galmen
een koor uit u kiemen, eer uw ouden van dagen
en zij zullen voor u pralen, in onverlichte nissen
Liggen mijn geheimen verscholen
in meesterlijke drieluiken ga ik voor u open
laat mij u midscheeps met verstomming slaan
Schrijf deze oude lieve vrouw niet af
al hang ik aan katheters, aarzel niet
vooral nu ik haper
nader.
Terug naar overzicht
Vind je dat er informatie over dit gedicht ontbreekt? Stuur een mail naar
info@straatpoezie.nl met de titel en locatie van het gedicht en de aanvullende informatie.