Ik was een kind; ik woonde in 't bos;
daar waren nergens hoger dennen,
mijn vader wees me ree en vos;
ik leerde alle vogels kennen.
Ik droeg de wolfsklauw in m'n haar
en zocht de adelaar der varen
en 's winters hing de sneeuwval zwaar
in dennen, die als priesters waren,
met witte kruin en purperen pij
van zonlicht, dat de stammen kleurde.
Terug naar overzicht
Vind je dat er informatie over dit gedicht ontbreekt? Stuur een mail naar
info@straatpoezie.nl met de titel en locatie van het gedicht en de aanvullende informatie.