Snel en hoog, in die nacht, witte wolken.
Hoog, witte wolken snel langs de maan.
Maar laag aan mijn voet daar wiegden narcissen.
Een klein soort narcissen, die liefelijk geurden.
Wanneer ik reeds slapen zou, nóg zouden geuren
Deze narcissen, zonder verpozen.
Hun geur werd door nachtlijke stroming gedragen.
Reeds spoedig onmerkbaar, steeds ijler verdund.
Verandert de nachtwind in kleur en gedaante
Naarmate hij zon en het oosten passeerde,
Steeds verder, naar wat van het oosten het oosten is,
Voert hij die geur, - want niets kan verdwijnen.
Naar wat van Arabië zuidwaarts zich uitstrekt.
Verandert van richting, van koude, van warmte.
Splitst voor ‘t gebergte, rust in de wouden.
Een vleugje bereikt ook de nutloze noordpool.
Het dwalen duurt voort tot het eind van de wereld.
Misschien zal een deel van die geur, maar heel weinig,
Nog eenmaal dezelfde plek overstrijken
Waar langen tijd terug de narcissen bloeiden.
Die plek, - na eeuwen onkenbaar veranderd.
Geen tuin, maar een ijsvlakte of een woestijn.
Een stad of een zee, of een tuin weer met bloemen.
Een veld vol narcissen, een weg of een woud.
Maar eens zal weer keren diezélfde maannacht.
Diezelfde wind in diezelfde April.
De geur der narcissen zal dan weer verwaaien
En boven mij varen de lichtwitte flarden.
Op ‘t einde des levens, het einde der tijden,
De dag van het oordeel, waar alles ineens is,
Herleeft het voorbije waar alles reëel is,
Herleven de dagen en alle nachten.
Terug naar overzicht
Vind je dat er informatie over dit gedicht ontbreekt? Stuur een mail naar
info@straatpoezie.nl met de titel en locatie van het gedicht en de aanvullende informatie.