Het keren van een oud verdriet
Kijk eens om je heen.
Haal eens diep adem.
Ruik je het verleden?
Dringt het door je neus naar binnen,
prikkelt het je zinnen met een geurig papje
in de hersenpan?
Sommigen zeggen van wel.
Ze zuchten bij antieke luchten, ademen nog
de stof van het grote verhaal,
van de beurtvaart, het stukgoed, de overslag,
van stookolie, stoomboot, kolengruis en staal.
‘Mijn pa werkt in de haven!’ ‘De mijne ook!’
Bedrijvigheid alom.
Tot Vadertje Tijd zich in een jurk hees
en zich ontpopte als een Boze Fee,
haar spinnenwiel een brenger van wee.
Ze spon zonder pardon een stugge cocon.
Crisis, teloorgang, krimp, kramp.
Tegen de kademuren koekte mos.
De zuidelijke arm werd gedempt,
de noordelijk een kuip voor vuil.
Het water leek steeds minder diep.
De kaai sliep, noodgedwongen rust.
Met als grote vraag of de haven ooit
nog wakker zou worden gekust.
Nee, er kwam geen prins.
Er kwam een heel leger. Prinsen en prinsessen.
De weerklank van hun pakkerds, hun zoenen,
dát is wat je hoort, wat je ziet, als je hier zit.
Een nieuwe richting, een nieuw verschiet,
het monter keren van een oud verdriet.
Terug naar overzicht
Vind je dat er informatie over dit gedicht ontbreekt? Stuur een mail naar
info@straatpoezie.nl met de titel en locatie van het gedicht en de aanvullende informatie.