Ik denk altoos aan u, als aan die dromen,
Waarin een ganse lange, zalige nacht,
Een nooit gezien gelaat ons tegenlacht,
Zo onuitspreeklijk lief, dat bij het domen
Des bleke ochtend, nog de tranen stromen
Uit halfgelokene ogen, tot we ons zacht
En zwijgend heffen met de stille klacht,
Dat schone dromen niet weerrommekomen...
Want àlles ligt in eeuwige slaap bevangen,
In de eeuwige nacht, waarop geen morgen daagt -
En héél dit leven is een wondere, bange,
Ontzétbare droom, die eens de nacht weer vaagt -
Maar in die droom een droom, vol licht en zangen,
MIJN droom, zo zoet begroet, zo zacht beklaagd...
Terug naar overzicht
Vind je dat er informatie over dit gedicht ontbreekt? Stuur een mail naar
info@straatpoezie.nl met de titel en locatie van het gedicht en de aanvullende informatie.