dat de kokmeeuwen al zwarte kappen hebben
verbaast en stelt gerust. de lange winter
is nog niet uitgewoed, de ijzige wind
trekt schouders omhoog, stuwt het hart op
tot een roffelig ritme. in de kou ligt het pad
langs de verbrande molen er bleekjes bij
snuivend vind ik mijn weg, als een hinde
rennend en springend over takken die
door de storm hartstochtelijk gekust
van de boom zijn afgebroken
het riet langs de vaart is een uitgerafelde mand
een rand van kleurloos ritselen
in een bocht bots ik bijna tegen een fietser
die mij niet ziet omdat zijn ogen tranen
van dat waaien, of van een zwaar verdriet
ik schreeuw het hem na: dat van die meeuwen
het innige zwart, dat van dat onrustig hollende hart
en zwaaien maar, blijven zwaaien
Terug naar overzicht
Vind je dat er informatie over dit gedicht ontbreekt? Stuur een mail naar
info@straatpoezie.nl met de titel en locatie van het gedicht en de aanvullende informatie.