Wij hebben jullie weggebracht: mevrouwen, meneren,
grootvaders en zwijgzame harten, donkerte.
En ik heb geturfd: wie van jullie
onder het eerste ijs ging, gevallen
blad, het meiklokje als een kinderhand,
wie rond de tafel mist, afreist.
Als kind liet ik uit mijn handen glippen:
een hamster, twee poezen, een uit zijn plastic
tuin verbannen roodwangschildpad,
en oefende ik op wat nog
in de scheur van de aarde
moet, een stenen buik krijgt.
Zo ben ik uitgeteld. In pak opgetrokken
boven twee voeten in het gras, een hoofd
dat zich naar de verliezen zet,
drinkt bij dat ene stuk muziek -
ik wek jullie niet
uit dat vermaledijde bed
maar blijf hier wachten
op de grond waarop wij
verzuchtend staan.
Want indien de dood een leugen is
die zich loszingt van het bestaan
neemt niemand jullie nog iets af.
Sluip dus niet weg, sluit de vuist.
Recht jullie rug uit as of graf,
spook nog lang in onze naam.
Terug naar overzicht
Vind je dat er informatie over dit gedicht ontbreekt? Stuur een mail naar
info@straatpoezie.nl met de titel en locatie van het gedicht en de aanvullende informatie.