Omdat de bomen zwijgend staan
onder de talen van de lucht,
een vogelvolk op hun takken,
vindt de wind zich in hun blad terug.
In dat waaien, wiegen, wagen,
in dat luchten en dat luwen
vind ik jou en noem je naam, zacht
als gras, als avond, als karrensporen
op een pad. Ik strooi letters in de wind
zodat hij je vindt in het ritselen
en razen, het blazen en bedaren.
Dat je met de bomen mag waken
wens ik, zonder vragen, zingend,
hoopvol. Laat het zo zijn. Ik ben
hier. De wind zal je dragen. Een zucht,
stuivend als zand op een pad. Een thuiskomst.
Iemand noemt je naam en jij zal opstaan.
Terug naar overzicht
Vind je dat er informatie over dit gedicht ontbreekt? Stuur een mail naar
info@straatpoezie.nl met de titel en locatie van het gedicht en de aanvullende informatie.