op de maat van kantelende dagen en de nacht
met open ogen van hellende vragen
verlang ik naar een stad
die tot stilstand komt
maar alles beweegt en slaat snaren aan
zelfs het slapen in kantoren
rust op lawaaigevulde belangen
en het vangen van licht
dat gekunsteld is
apparaten zoemen machines
dreinen hun vastzittende hoest
wint verwoestend terrein verziekt me
snoeit me maakt me met de grond gelijk
ringtones
pushberichten
moord en brand
altijd binnen handbereik van
knipperende mensen
onderhuidse bommen en de schutters
op het dak springen van hak op tak op
tak hun verknipte woordenspel
en tumult ken ik van buiten
nu wil ik schuilen
zing me een lied
uit de diepte van vogels
vol vrijgelaten woorden
en wat zou kunnen zijn
ik vouw me op ik
rits me dicht
denk aan
ruimte
en weg van de zwerm
neem ik een vlucht
over heuvels van velours
hang aan wijzers en
zie de wereld wuiven
kijk mij
in gewaterverfde lucht
met reikhalzende ganzen wieken
leunend tegen de flanken van de tijd
ik strijk neer
op een pleisterplaats
waar spaties groeien
leg me te luister
bij de adem
van loofrijke suppoosten
die met tederhouten handen
stilte souffleren
ik nestel
en vertak me
in hun kruinen kijk uit
op weidse duinen waarachter
een einderloze branding
en een vloed aan alles
wat me lief is
daar
word ik ruimer
daar knip ik alle dromen aan
Terug naar overzicht
Vind je dat er informatie over dit gedicht ontbreekt? Stuur een mail naar
info@straatpoezie.nl met de titel en locatie van het gedicht en de aanvullende informatie.