Wij stonden op het plein van de rede en de
zuivere twijfel
en zagen hoe zijn schip met zijde geladen
de lichtloze koers voer naar de oceaan
om daar te vergaan.
Aan boord de portretten van vaders op vazen,
van al onze spinsels en dubbels,
een steigerend graf van sonnetten, het spookschrift
van zijn gedachten,
alles wat wij wisten en droomden
in de doornen kooi van het noodweer.
Helderziend door de bliksem verlicht,
zo verdween hij uit ons gezicht.
Wij bleven achter als een standbeeld van vragen,
versteend tussen lachen en denken, de kinderen
van het slijk,
een slinkend teken waar de tijd nog in rondwaart,
de huls van een monument
waarvan niemand de oorsprong meer kent.
Terug naar overzicht
Vind je dat er informatie over dit gedicht ontbreekt? Stuur een mail naar
info@straatpoezie.nl met de titel en locatie van het gedicht en de aanvullende informatie.