Onze kat kan ratten vangen,
Dat is waar, dat kan ze fijn;
Maar ze kan ook boter langen
- En dit zou niet mogen zijn!
Moeder stelde gistren morgen
Eenen melkpot op de kas.
- Onze kat was weer verborgen;
Niemand wist er waar ze was.
Moeder ging dan in den kelder
Om wat wortelen, wat selder
En wat spek voor hutsepot:
- Vreezend dat de slimme kater
Daar zou zijn een weinig later
Deed zij nog de deur op slot.
Moeder was nog niet beneden
Of daar kwam, met stille treden,
Onze fijnaard voor den dag,
Uit de wieg, waar 't kind in lag:
Recht naar 't kasken! - daar aan 't krabben!
Wip er op! - en dan aan 't slabben.
Maar zijn kop was juist zoo groot
Dat hij in het potje sloot.
Moeder deed de deur weer open....
Ei! zij zag de kat aan gang,
En greep seffens naar de tang.
Poesje meende weg te loopen;
Doch, niet ziende waar ze was,
Viel zij neder van de kas,
Liep in eens de trappen op
Met den melkpot aan den kop!
Terug naar overzicht
Vind je dat er informatie over dit gedicht ontbreekt? Stuur een mail naar
info@straatpoezie.nl met de titel en locatie van het gedicht en de aanvullende informatie.