Is 't om dat urenlang en bovenarmse kneden van
maagdelijk wit en toch naar bosgrond ruikend deeg?
Of door 't gekoter in zo'n roodgestookte oven?
Maar brood maakt mij zo geil en mals lijk boter.
Wie kan de versheid aan van het kadetje? Weerstaan:
de ruige ronding van de tijgerpistolet? Een bruine bol
gaat onder meel en zonnepittenpuisten schuil — en
toch: zijn smaak maakt mij zo geil en wee lijk boter.
Ik ken een man, die wordt onwel alleen al van
de geur van zijn mastel. Een matrone, die huivert
om de blanke stengels naast haar minestrone. En
ik word van mijn stokbrood al zo ijl en geil lijk boter.
Zelfs als ik denk aan de horreur waarbij een kleintje
— zo'n rogge met rozijntjes! — op een plank gelegd
de kartels van een broodmes moet trotseren, dan
nog maakt mij dat lijden geil en zweterig lijk boter.
Ja, ik beken. Het breken met de hand, het machinale
snijden, al dat geweld maakt mij van langsom heter en
devoter: niets lijkt mij heiliger en groter dan een brood...
Waarom ben ik maar mens? Was ik niet beter boter?
Terug naar overzicht
Vind je dat er informatie over dit gedicht ontbreekt? Stuur een mail naar
info@straatpoezie.nl met de titel en locatie van het gedicht en de aanvullende informatie.