Alle stenen, alle steden
zijn oorden van verderf & kunst.
Daar wonen witte kunstenaars in zwarte huizen.
Daar slapen in het zachte bed der muzen maagden,
die hun liefdesvliezen laten openspatten 's avonds
als luchtmatrassen volgepompt met beter bloed.
Daar sterft de kunstenaar zijn dagelijkse enge dood.
Dan parelt uit zijn rode oog een traan van terpentijn.
Dan weent hij onopvallend zachtjes in zijn ribben,
waaruit hij niet ontsnappen kan, als vingers
zwetend in een hete handschoen.
En omdat alles wat hij liefhad even onvolmaakt is
als alles wat hij met zijn goede wil heeft aangeraakt
aanvaardt hij droef te zijn tot het einde der tijden.
Want na het schilderen komt het grote verdriet,
dieper dan de leegte na de liefde.
Terug naar overzicht
Vind je dat er informatie over dit gedicht ontbreekt? Stuur een mail naar
info@straatpoezie.nl met de titel en locatie van het gedicht en de aanvullende informatie.