De zee, een lijf van geheimzinnig roepen,
beweegt haast niet.
Ik ken een strand, er staat een boom
waarin de vrouwen zingen,
wellustig, loom.
In havens liggen schepen onder stoom
vol honing van de zee. Motregen hangt
als wimpers voor het landschap.
Achter de zeedijk, ademend en in de mist
onzichtbaar, slapen koeien.
De kluister van een paard sleept naar het hek toe,
houdt stil waar ik met zoete woorden sta.
Hoor, de zee roept,
klapt in haar handen.
De scheepjes stuivend in het nat
komen als kinderen – een sleept
een slee het tuintje in.
Terug naar overzicht
Vind je dat er informatie over dit gedicht ontbreekt? Stuur een mail naar
info@straatpoezie.nl met de titel en locatie van het gedicht en de aanvullende informatie.