Oostkant: uit melk en steenslag groeit het bot, veertien wervels hoog, hals over kop
Noordkant: duizeling, hou me vast wanneer het waait in het beton
Westkant: omlaag, een slikbeweging, langs tong en treden tot in de binnenste kamer,
dit groene ruisende hart waar wie bewoont zich in huid plooit
Zuidkant: en opgeeft muur te zijn.
Terug naar overzicht
Vind je dat er informatie over dit gedicht ontbreekt? Stuur een mail naar
info@straatpoezie.nl met de titel en locatie van het gedicht en de aanvullende informatie.