Zou het al zinken en vergaan,
Waar bleef de zwaan?
Waar bleef de zwaan,
De zwaan, dat vrolijke waterdier,
nooit zat van kussen?
Geen waatren blussen
haar minnevier.
’t Lust haar te nestlen op de vloed,
zij kweekt de gloed,
zij kweekt de gloed
met hare vrolijke wederga,
en kipt hare eiers,
en acht geen schreiers,
noch vreest geen scha.
Vliegende jongen zwemmen mee
door stroom en zee,
door stroom en zee.
Zij groeit in ’t levendig element,
en wast de veren,
en vaart spansseren
tot ’s levens end.
Stervende zingt ze een vrolijk lied
in ’t suikerriet,
in ’t suikerriet.
Zij tart de nijdige dood uit lust
met kwinkeleren
en triomferen,
en sterft gerust.
Stervende zoekt haar flauw gezicht
nog eens het licht,
nog eens het licht,
de bruidsschat van de natuur te leen
aan elk gegeven,
om blij te leven:
zo vaart ze heen.
Terug naar overzicht
Vind je dat er informatie over dit gedicht ontbreekt? Stuur een mail naar
info@straatpoezie.nl met de titel en locatie van het gedicht en de aanvullende informatie.